Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Een schurend gevecht tegen Big Brother

Herbert van Hoogdalem schrijft iedere maand een column voor Sprout. Deze maand vraagt hij zich af: hoe redt mijn zoon het in de wereld van big data?  

Het zijn lastige tijden om in te leven, voor een op z’n vrijheid gestelde einzelgänger als ik. En ja, dat ‘op mijn vrijheid gesteld’ is een eufisme. Ik verdenk De Grote Roerganger er weleens van dat hij expres een weeffoutje heeft gemaakt in de blauwdruk van mijn persoonlijkheid. Dat hij een slechte dag had, en mij bedeeld heeft met een dna-structuur die vele malen meer dan bij anderen resoneert op controle. Of beter: op gecontroleerd worden. Als iets me tot diep in mijn kleinste haarvaten irriteert, dan is het wel mensen die snuffelen. Die grip willen hebben. Die álles willen weten, zelfs als ze er niks mee te maken hebben, of het hen gewoonweg niets aangaat.

Die slechte dag van mijn Schepper kan natuurlijk ook gewoon een spelletje geweest zijn. Alsof hij wist dat juist ik in al mijn openheid, in al mijn exhibitionisme op ‘de socials’ een schurend gevecht moest leveren tegen de systemen en instanties waar ik enerzijds tegen fulmineer, en waarvan ik anderzijds in een vorig werkzaam leven ook afhankelijk was. Of gebruik van maakte. Big data avant la lettre was dat natuurlijk, die vermaledijde marketing- en reclamewereld, ook vóór het internettijdperk. Het is een dunne lijn, waarover ik me dagelijks verbaas, tegen ageer, of gewoon over opwind in blogs en updates.

Inmiddels ontkom ook ik niet meer aan de ketenen van Big Brother. Facebook onthoudt zelfs de zinnen die ik wél typte, maar vervolgens weghaalde. Bij Dixons kan ik niet meer langs de Nespressomachines kuieren zonder de volgende dag spam te krijgen van Douwe Egberts-cupjes. Als ik straks Google Glasses heb (natuurlijk neem ik ze, je bent een gadgetfreak of niet) kan ik niet meer naar de bovenste plank met tijdschriften bij de Shell kijken, ook niet per ongeluk – of ik moet juist wél advertenties in mijn zoekresultaten willen krijgen van eenzame dames die net als ik op zoek zouden zijn naar een spannende avond. Bij Angry Birds zorg ik er angstvallig dat ik niet online speel, bij Wordfeud vermijd ik woorden als ‘dynamietstaaf’ en ‘semtexspecialist’ en als ik in WhatsApp mijn beste vriend een berichtje stuur over een vliegtuig dat ik dreig te missen voel ik de hete adem van de NSA in mijn nek.

Dagelijks de nieuwsbrief van Startups & Scaleups ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.

Goed, er is mee te leven. We doen het zelfs al veel langer dan we weten. Maar: waar bij mij de tentakels van overheden en instanties me zo’n beetje rond mijn twintigste pas in hun zachte omarming namen, daar liep ik een paar weken geleden tegen een stuitend voorbeeld aan van hoe erg het nu al is. Als kersverse vader moet je namelijk aangifte doen van de geboorte van je zoon. Voorwaar: een Mooi Moment. Ik had me er zelfs voor geschoren (nou ja: trimmer standje 1), en mijn beste overhemd ervoor aan gedaan (wél zo ver mogelijk open, dat wel). Dan zit je daar in dat bolwerk van bureaucratie, dat je normaal gesproken liefst kilometers ver links laat liggen. Je zoon is nog geen honderd uur oud en je schuift aan een tafel bij een strenge ambtenaar.

Naïeve burger

Over de computers, stempels, dossiers en ander papierwerk heen, klinkt het ingestudeerde “Nou, van harte gefeliciteerd zal ik dan maar zeggen, hé?” en je denkt maar één ding: opletten, opletten, opletten. Je wilt die naam niet verkeerd gespeld hebben. Verbeteren kan niet, en zo vaak zit je daar niet. Dan is er een burgerservicenummer. En een mooi groen officieel gestempeld document. Maar wat schertst je verbazing? Aan dat officiële document zit een brief gehecht, waar de ambtenaar ook nog iets over zegt. Dus denk je: dat zal wel belangrijk zijn. Wat blijkt? Het is een aanbieding! Van de bibliotheken in Rotterdam, in samenwerking met de gemeente en boekwinkel De Kleine Kapitein (waar ik vanaf nu dus ook nooit meer kom). Gewoon – f*cking – reclame. De eerste van je leven, vier dagen oud, omdat je een bsn-nummer hebt. Onder je neus geschoven in een umfeld waar de gemiddelde naïeve burger natuurlijk direct belang aan hecht, door een ambtenaar in functie wiens autoriteit natuurlijk door weinigen in twijfel getrokken wordt. Opeens begrijp ik ook dat koffertje op haar tafel, dat ze ook nog even toont. Dat is de gimmick, de mailingpiece, de incentive die ik krijg als ik zoonlief inschrijf. Wat een wansmaak, wat een ongelofelijk schandalig misbruik van situaties en systemen, door – godbetert – de overheid. Waar moet dat heen als mijn kleinzoon later aangegeven wordt?