Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Pionieren. Waarom u naar Kaapstad moet

Ondernemen in Zuid-Afrika is vooral avontuur. Rondom Kaapstad proberen Nederlandse gelukszoekers een nieuw bestaan op te bouwen. Dat valt niet altijd mee. ‘Geloof me, je moet hier heel hard werken en veel tegenslagen verwerken. Een uitkering krijg je niet.’

Filmlocaties

Wie in de zomer een bezoek brengt aan de Waterfront, het chique
havengebied van Kaapstad, zal zich verbazen over het vrouwelijk
schoon dat inkopen doet in één van de vele boetiekjes.
Dit is geen toeval. Na de val van de Apartheid in 1994 is er in
en rondom de hoofdstad van de West-kaap in rap tempo een
bloeiende film- en reclame-industrie ontstaan. De herontdekking
van het schiereiland had tot gevolg dat modellen vanuit
alle windrichtingen naar de nieuwe hotspot trokken. Mirella
Lemmers (30) was acht jaar geleden één van deze gelukszoekers.
Nu ze haar modellencarrière langzaam afbouwt, gebruikt
Mirella haar jarenlange ervaring en uitgebreide netwerk om
een nieuwe uitdaging vorm te geven: Kaap de Goede Hoop Producties, die ze samen met producer en partner Jeroen Vuyk (32)
in 2002 begon. Het tweetal heeft in Kaapstad een ideale uitvalsbasis
gevonden voor hun productiebedrijf. De gemiddelde
temperatuur in de zomermaanden ligt rond de 25 graden. In
die periode is de kans een wolk voor de lens te krijgen uiterst
klein. De Kaapse hemel blijft onveranderlijk helder blauw. Het
internationale karakter maakt de stad bovendien uitermate geschikt
voor reclamespotjes. Zo lijken sommige straatjes vanuit
een bepaalde hoek op de centra van Parijs en New York. Zee,
strand en bergen zijn sowieso alom aanwezig. En mocht in
Kaapstad een bepaalde locatie niet aanwezig zijn, dan kan die
eenvoudig worden gevonden op maximaal twee uur rijden; van
een woestijnlandschap tot een idyllisch beekje in een bosrijke
omgeving.
Kaap de Goede Hoop Producties verzorgt momenteel shoots
voor glossy magazines en commercials. Lemmers en Vuyk regelen
alles voor hun klanten: van het zoeken van geschikte locaties,
het boeken van hotels en het vinden van de juiste modellen
tot het vervoer en het regelen van een crew. Het duo wil
hun repertoire in de nabije toekomst uitbreiden met de productie
van videoclips, films, en tv-programma’s.
Lemmers en Vuyk wonen niet permanent in Zuid-Afrika. Van
november tot en met maart voeren ze in Kaapstad opdrachten
uit die ze eerder in het jaar vanuit hun kantoor aan de Amsterdamse
Van Woustraat hebben verzameld. Kaap de Goede Hoop
Producties richt zich uitsluitend op de Nederlandse markt. Het
paar, dat elkaar leerde kennen op een set in een Tunesische
oase, kan daarbinnen blindvaren op hun netwerk en ervaring.
Vuyk denkt in de toekomst ook vaker in andere landen locaties
te spotten. Binnen Afrika wil hij op korte termijn Mozambique
(bounty-eilandjes) en Namibië (woestijnachtig maanlandschap)
aan de locatielijst toevoegen. Kaapstad blijft de vaste standplaats
voor Vuyk en Lemmers. Daarvoor vinden ze het land te aantrekkelijk.
Bovendien zijn er nog voldoende ‘unieke’ plekken te
vinden. Lemmers bekent wel dat Kaapstad niet meer zo puur
is als in 1996, toen ze er voor het eerst kwam. “Vroeger stond
je bij een casting met een stuk of tien meisjes. Je kon zo vijf,
zes maanden achter elkaar werken. Nu komen er rustig 400
modellen langs. Het is hier soms net Miami.”

Callcenters

“Net deur examen te schrijven”, klinkt het uit een witgeschilderd
kamertje. Binnen staan op een flip-over typisch Nederlandse
begrippen als ‘kroket’ en ‘mosterd’ geschreven. Aan de
muren hangen posters van molens en tulpenvelden. “Nee,
John”, corrigeert een Nederlandse trainer. “Alleen door examen
te doen, zeggen we in Nederland.” John, een donkere jongen
van een jaar of vijfentwintig, knikt schuldbewust. Het lokaal
waarin hij samen met twee andere studenten les krijgt, behoort
toe aan het Communication & Contact Centre Training Institute
(CCTI) van het echtpaar Michel Arends (38) en Marjolein
Bakker (40). In de vleugel, kort geleden nog toebehorend aan
een blindeninstituut, worden in totaal 25 mensen opgeleid. In
drie maanden leren ze Nederlandse klanten van Air Miles te
woord te staan namens callcenter-gigant BSC. Dit Groningse
bedrijf vatte anderhalf jaar geleden het plan op om een divisie
in Kaapstad op te zetten. Callcenters zijn een snelgroeiende activiteit
in de West-kaap. Gezamenlijk zijn deze belbedrijven
goed voor ongeveer 11.000 banen en de verwachting is dat dit
aantal de komende drie jaar zal vertienvoudigen. Door de taalverwantschap tussen het Nederlands en het Afrikaans, de grote
groep Afrikaanstaligen aan de Kaap en de lage lonen zag ook
BSC goede mogelijkheden voor een callcenter in Kaapstad. Wat
als een pilot begon, liep uit op een blijvend project. Nederlanders
die bijvoorbeeld vragen hebben over een actie van Air
Miles, kunnen ongemerkt worden doorgeschakeld naar Bellville,
een voorstadje van Kaapstad. Daar worden ze in Algemeen
Beschaafd Nederlands te woord gestaan door één van de
vijftig Zuid-Afrikaanse agents. Volgend jaar wil BSC tweehonderd
Nederlands sprekende medewerkers in dienst hebben.
Het opleiden van potentiële telefonisten wordt uitbesteed aan
CCTI; een kostbaar en intensief proces. Kandidaten moeten
daarom aan redelijk hoge eisen voldoen. Om in aanmerking te
komen voor een opleidingsplaats moet kandidaten minimaal
beschikken over een schooldiploma op vwo-niveau, een ITachtergrond en een goede kennis van het Engels en Afrikaans.
Geen eenvoudige opgave. CCTI rekruteert namelijk bijna alleen
Kleurlingen – de officiële aanduiding voor de groep gemengdbloedigen in Zuid-Afrika – die qua kennis en opleiding
gemiddeld nog ver achterliggen op hun blanke landgenoten.
Desondanks zijn de resultaten van CCTI veelbelovend. Arends
en Bakker zijn trots op het opleidingscentrum dat ze in juli
2003 hebben opgezet. De keuze om alles op te geven voor een
overzees avontuur kwam min of meer toevallig tot stand.
Arends woonde tijdelijk in Johannesburg om de Waterconferentie
(2002) te organiseren, toen hij Erik Breeuwsma van
People2Contact, dat indertijd werknemers van BSC opleidde,
tegen het lijf liep. Arends kreeg het aanbod het opleidingscentrum
over te nemen. Daar hoefden hij en zijn vrouw Marjolein,
die in Nederland een werving- en selectiebureau had, niet lang
over na te denken. Toch viel het eerste jaar niet mee. Alles moest
nog ontwikkeld worden: van de in- en uitstaptoets en de lesprogramma’s tot het rekruteren van Nederlandse taaltrainers. “ Het is pionieren aan alle kanten”, lacht Arends. Zo bleek al snel dat
het niet zo eenvoudig is om Zuid-Afrikanen in korte tijd Nederlands
bij te brengen. De grote taalverwantschap werkt het leerproces
soms zelfs tegen. Momenteel is BSC nog de enige klant
van CCTI, maar lang zal dat niet meer duren. Arends en Bakker
voelen zich sterk genoeg om uit te breiden. Arends, die de zakelijke
kant voor zijn rekening neemt, wil uiteindelijk vijf grote
klanten hebben. Kaapstad wil hij wel als standplaats houden;
niet alleen om privé-redenen. “De Kaap heeft een Europese oorsprong. Het is de stepping stone om zaken te doen met Afrika.
Bovendien zijn mensen in Kaapstad meer Europees georiënteerd.
Die begrijpen sneller wat onze klanten bedoelen, snappen
de beleveniswereld en cultuur beter.”

Bloeiende economie

In Zuid-Afrika wonen naar schatting vijftigduizend Nederlanders.
Het grootste deel van hen verblijft in de West-Kaap, de
provincie waarvan Kaapstad de hoofdstad is.
Voor het verkrijgen van een permanente verblijfsvergunning is
geen tussenkomst van de Nederlandse ambassade nodig. Bovendien hoeft het eigen paspoort niet te worden opgegeven.
Het gros van de emigranten is voor 1994 geëmigreerd, het jaar
dat Zuid-Afrika officieel een democratie werd. Door economische
motieven ingegeven vertrokken vele duizenden Nederlanders
kort na de Tweede Oorlog richting de voormalige kolonie.
Dit bleef zo, ook toen Nederland in de jaren vijftig en zestig
economisch weer snel overeind krabbelde. Na de Sharpville
Massacre in 1976, een van de donkerste momenten uit de
Apartheidstijd, kwam hier abrupt een einde aan. Zuid-Afrika
werd geboycot en verkeerde jarenlang in een internationaal isolement.
Die tijd is inmiddels lang voorbij. Vanaf het moment
dat Nelson Mandela in 1994 werd gekozen tot president, heeft
het land zich stormachtig ontwikkeld. De afgelopen jaren zijn
duizenden Nederlanders weer hun geluk gaan beproeven in
Zuid-Afrika, Kaapstad in het bijzonder. De stad met 3,1 miljoen
inwoners komt steeds meer tot bloei. Behalve traditionele sectoren
als wijnbouw en visserij worden hoogwaardigere takken
als toerisme, olie- en gaswinning, IT, design en film steeds belangrijker.
Veel buitenlanders profiteren hiervan mee. Toch is
ondernemen in Kaapstad geen gemakkelijke opgave. De moederstad mag dan zeer westers aandoen, de cultuur en de lokale
regels kunnen voor onvoorziene problemen zorgen. De economie
is ook niet zo groot als de allure doet voorkomen. Het
gros van de ondernemers bevindt zich in het zogenaamde informele
circuit; de helft van de mensen werkt vanuit huis of de
eigen garage. En het merendeel van de zakencontacten is gebaseerd op vriendschappelijke relaties die teruggaan tot de lagere school. Voor een buitenstaander geen eenvoudige klus om
in deze micro-economie een voet tussen de deur te krijgen. Met
een lokale partner in zee gaan of een bestaand bedrijf overnemen
is meestal de beste optie. Om te slagen is meer dan Hollandse
zakelijkheid nodig. Zonder contacten en soepele sociale
vaardigheden is Kaapstad een bijna onneembare vesting.
Ook al heeft Zuid-Afrika met ruime afstand de sterkste economie
van Afrika, het uiteindelijke doel, serieuze speler op de
wereldmarkt worden, is nog lang niet bereikt. Er zijn nog
steeds een hoop problemen: Aids, hoge misdaadcijfers en het
chronisch tekort aan geschoolde arbeiders zijn niet bepaald bevorderlijk voor de economische groei. Ondernemers die vanuit
het centrum van Kaapstad opereren, merken hier relatief weinig
van. In de binnenstad zijn camera’s opgesteld en op elke
straathoek staat een politieagent of een stadswacht. Maar wie
zich in de townships of de afgelegen buitenwijken vestigt,
wordt dagelijks met deze problemen geconfronteerd: Aids en
criminaliteit voorop.

Internetcafé

“Kijk daar’’, wijst Theo Treffers op een veldje op een steenworp
afstand van de N2, de snelweg richting het vliegveld Cape Town
International. In de schaduw van twee koeltorens staat een tiental
tenten opgesteld. “Daar moeten de jonge mannen drie weken
blijven. In die periode mogen ze geen contact hebben met vrouwen. Daarna worden ze besneden. Dan zijn ze man. Volgens
de traditie.”
Treffers (35) heeft een internetcafé in Langa, één van de zwarte
townships. Als hij zijn auto langs de voormalige wachtposten
stuurt, restanten van de Apartheid, is er bijna niemand op
straat. Het is de dag voor kerstmis, het grootste deel van de
tweehonderdduizend inwoners is eerder deze week vanaf het
centraal station met bussen naar de Eastern Cape vertrokken.
In de Ciskei en de Transkei, voormalige thuislanden, bezoeken
ze familieleden. Townships als Langa, Khayelitsha en Guguletu
zijn voor buitenlandse ondernemers geen gewilde vestigingsplaats.
Integendeel. De criminaliteit, aids en hoge werkloosheid
schrikt veel blanken af. Treffers vormt daarop een uitzondering.
Samen met zijn ex-vrouw emigreerde hij in 1992
naar Kaapstad. Na een stage bij de warenhuisketen Woolworths
en een baan op het hoofdkantoor van Spar, kocht hij een grote
vestiging van de supermarktketen in Parow, de wijk waar het
trainingscentrum van Ajax Cape Town is gevestigd. Tweeënhalf
jaar geleden deed hij die van de hand. Aanhoudende problemen
met zijn werknemers (80) en leveranciers noodzaakten
hem daartoe. Treffers: “Ik ben niet zo’n controleur. Toch moet
je steeds oppassen. Bij een levering moet je niet gek op kijken
als de helft weer mee terug de vrachtwagen ingaat. Daar had ik
geen zin meer in.” Met zijn nieuwe vriendin Nomvuyo besloot
hij iets nieuws te beginnen. Ze kozen voor een internetcafé en
een ‘haarwinkel’. De laatste is sinds tweeënhalve maand dicht.
Hoewel de klandizie enorm was, moesten de deuren worden
gesloten. Een stel gangsters beroofden de zaak soms wel vier
keer op een dag. “Die gaat wel weer open. We moeten alleen
een betere locatie vinden; ergens in een shopping centre. Dit was
te rustig.” Het internetcafé draait een stuk beter. Sinds de opening,
medio 2002, zijn er nooit problemen geweest. De kooiconstructie
aan de binnenkant van het winkeltje draagt daar
zeker aan bij. “Mensen vertelden me, dat alleen tralies voor de
deur geen zin hebben. Ze komen vaak door het dak.” Zijn
winst haalt Treffers overigens lang niet alleen uit het aanbieden
van internet. Dat doet hij wel in zijn nieuwe café (juni 2003) in
de studentenwijk Observatory. In Langa komen klanten voornamelijk
om kopietjes te maken of hun cv te laten uittikken.
Verder maken informele (lees: niet-geregistreerde) ondernemers
gebruik van de mogelijkheid om facturen naar de fax van
Treffers te sturen. “We ontwerpen ook briefpapier voor hen. Ze
mogen ons postadres gebruiken.” Geïnteresseerden kunnen
zich bovendien aanmelden voor ‘computer literacy’-cursussen.
Tijdens die lessen wordt vaak pijnlijk zichtbaar dat het door de
Apartheid geslagen kennisgat nog steeds enorm is. “Je kunt het
je bijna niet voorstellen, maar sommigen weten niet eens waar
de spatiebalk zit.”
Treffers doet als ondernemer goede zaken. Door de kosten zo
laag mogelijk te houden, zijn de twee internetcafés rendabel.
“Wij houden alles zo simpel mogelijk, berekenen de werkelijke
kosten en hebben lage personeelskosten.” Voor zijn zaak in Observatory heeft hij nieuwe computers aangeschaft en een
ADSL-lijn laten aanleggen. In Langa werkt hij voorlopig nog
met tweedehands apparatuur en analoge modems. “De volgende
keer koop ik alles nieuw. De computerprijzen in Zuid-Afrika dalen heel snel. Als je goed zoekt, heb je voor ongeveer
R600 (€80) al een pentium 4-machine.” De grootste problemen
heeft hij met zijn personeel. In acht maanden tijd ontsloeg
hij drie mensen. Dat is veel, als je bedenkt dat hij op het moment maar vijf mensen in dienst heeft. “Something came
up”, bootst Treffers de excuses van zijn werknemers na. “Dat is
echt een Zuid-Afrikaanse ziekte. Ook mijn vrouw wordt er gek
van. Mensen zijn onbetrouwbaar; ze komen gewoon niet opdagen.”
Toch ziet Treffers zichzelf niet meer zo snel naar
Nederland teruggaan. “Nederlanders klagen altijd. Zitten ze
maanden depressief thuis. Ik ken hier mensen die het echt
moeilijk hebben. Toch zijn ze veel gelukkiger.”

Black Empowerment

Aanvankelijk leken de groepen die onder het Apartheidsregime
op het tweede, derde of vierde plan stonden, nauwelijks te
profiteren van de nieuw verworven vrijheid. Daar begint nu
met het langzaam ontstaan van een zwarte middenklasse verandering in te komen. Maar de verdeling van rijkdom onder
blank en zwart is nog lang niet in balans. In een poging het
geld eerlijker te verdelen over de 44 miljoen Zuid-Afrikanen
eist de regering dat bedrijven black empowered zijn. Onderdeel
van dit overheidsprogramma is dat grote ondernemingen verplicht
zijn een bepaald percentage niet-blanke werknemers –
in jargon: PDI’s (previously disadvantaged people) – op de loonlijst
te plaatsen. Bovendien worden managers gedwongen producten
af te nemen van ‘zwarte’ ondernemingen. Wie hier niet
aan voldoet, kan geen aanspraak maken op tenders van de overheid
en wordt streng beboet; buitenlanders incluis. Een ondernemer
die slim ingespeelt op deze eisen van de overheid is
George Lucardie. De Nederlandse rooiboshandelaar roept zijn
honden tot de orde als hij het toegangshek van de oprit opent.
De dieren kijken even op van de lichte stemverheffing van hun
baas en gaan dan onverstoord verder de gasten te begroeten.
De vriendelijke oogopslag en de kalme tred van Lucardie boezemt
hen geen angst in. De 50-jarige exporteur van rooibosthee
heeft weinig zorgen aan zijn hoofd. Zoveel is na de eerste kennismaking wel duidelijk. De rit naar Adam Tas road in Somerset
West, op een uurtje rijden van Kaapstad, is het meer dan
waard. Het huis is prachtig en de serene rust overweldigend.
“Wat wil je weten”, vraagt de gastheer als hij plaatsneemt achter
een houten tafel op de veranda. De tuin, vol weelderige planten
en voorzien van een zwembad, is jaloersmakend. Lucardie
is puur toevallig in de thee-export terechtgekomen, zo vertelt
hij. Op zijn veertigste, nu tien jaar geleden, stopte hij met werken.
Door zijn verworven alleenrecht op de Europese verkoop
van games en accessoires voor de spelcomputers van Nintendo
had hij zich in de periode daarvoor razendsnel financieel onafhankelijk gemaakt. Nadat hij zijn bedrijf van de hand had gedaan, zwierf hij met zijn vrouw en twee kinderen een jaar lang
door Bali en Australië. Daarna emigreerde het gezin naar Zuid-
Afrika. Via een schoolvriendinnetje van zijn dochter in aanraking
met een bijna failliete rooiboshandelaar. Lucardie investeerde
flink in Healthwise, de naam waarnaar het bedrijf nu
nog luistert, en maakte de man partner. “Thee is een leuk product.
Je hebt macht op de prijs. Rooibos komt namelijk alleen
in Zuid-Afrika voor.” Inmiddels exporteert Lucardie grote hoeveelheden losse thee in containers naar landen als Duitsland,
Nederland, China en de VS. Aan Japan en Zuid-Korea verkoopt
hij zijn eigen merken, Royal-T en Healthwise, die wel verpakt
en bewerkt zijn. Ook de rooibos bestemd voor de winkels van
Fair Trade wordt in zakjes aangeleverd. Fair Trade is afnemer
van Lucardie, omdat hij thee koopt van ca. 120 keuterboertjes.
Met deze Khoisan – de oorspronkelijke bevolking van de West-Kaap die honderden jaren geleden voor het eerst de medicinale
krachten van de op tijm lijkende plant ontdekte – heeft hij exclusieve
contracten afgesloten. Slechts één boer werkt niet met
hem. Door deze samenwerking zit Rooibos Limited, de grootste
en machtigste rooibos-coöperatie van Zuid-Afrika, met een probleem. Om hoge boetes te ontlopen en niet uit de schappen van
de lokale supermarkten te worden geweerd, wordt Rooibos
Limited automatisch gedwongen bij Healthwise aan te kloppen.
Na bijna tien jaar in Zuid-Afrika te hebben gewoond, heeft hij
een redelijk zicht in het zakendoen met Zuid-Afrikanen. “Je
moet je leveranciers als klanten behandelen. Echt, anders gaat
het mis. Mensen hier denken over alles gemakkelijk. Onder
afspraken kan je zo uit komen.” Om deze reden heeft Healthwise
op de twee partners na niemand op de loonlijst staan. “Ik
werk met drie verpakkers. Als één van hen slechte kwaliteit levert,
heb ik altijd nog iets om op terug te vallen.”

Gay hostel

Ook in de meer traditionele sectoren blijft de markt zich ontwikkelen
in de West-Kaap. Kaapstad vormt al jaren het episch
centrum van het toerisme in Zuid-Afrika. In het verleden probeerden
veel buitenlanders hiervan mee te profiteren middels
een guesthouse. Aan die tijd lijkt een einde gekomen. De overheid
heeft laten doorschemeren niet zo gemakkelijk meer een
werkvergunning te verlenen aan mensen die een bed & breakfast
willen beginnen. De wildgroei aan kleinschalige, nauwelijks
commerciële ondernemingen is daar de oorzaak van.
Michiel Spaapen (42), avonturier pur sang, had in 1998 nog
geen last van dit veranderde klimaat. Na vijf dagen met een
vriend in Kaapstad te hebben doorgebracht, wilde hij zich onmiddellijk in Zuid-Afrika vestigen. Zijn slechte ervaringen in
een Kaaps gay hostel brachten hem op het idee er zelf één te
beginnen: Amsterdam Guest House. “Alles wat daar verkeerd
was, moest bij mij 180 graden andersom”, blikt Spaapen terug.
“Van de vijf nachten die we daar doorbrachten, kregen we geen
één keer ontbijt. Ik wilde bovendien meer hebben dan iedereen.”
Met één miljoen dollar in zijn koffer vertrok hij uit de
Verenigde Staten waar hij sinds 1992 in San Francisco woonde.
Zijn kapitaal had hij in de nachtelijke uren vergaard. Met
de computer. Zodra de AEX in Amsterdam open ging, handelde
hij tot in de vroege uren in aandelen. Spaapen kon in die tijd
ook moeilijk de slaap vatten. Er was hiv bij hem vastgesteld.
Totdat er medicatie voor handen was, balanceerde hij lange tijd
op het randje van de dood. “Ik vertikte het gewoon om dood te
gaan. Tien jaar geleden had ik niet gedacht hier nog te staan.”
Spaapen pakte het in Kaapstad onmiddellijk groots aan. Hij
kocht een huis aan Forest road en toverde de benedenverdieping
om tot een 4-sterren guesthouse met drie luxueuze kamers.
De locatie is schitterend gekozen. Amsterdam Guest
House ligt letterlijk aan de voet van de Tafelberg. Vanaf het balkon
– tegenwoordig heeft hij tien kamers verdeeld over twee
verdiepingen – kijk je uit over de Tafelbaai met in de verte Robbeneiland. Binnen een paar maanden was Spaapens uitspanning een hit. “Ik was beroemd in Zuid-Afrika. Iedereen wilde
hier blijven. In het geval van een overboeking zeiden ze: ‘we
slapen wel op de grond’.” Hoewel Spaapen dat aan zijn gasten
niet toestond, sliep hij zelf tot voor kort in de garage. Alle winst
stopte hij onmiddellijk in zijn bedrijf. Alle verbouwingen en
grootschalige advertenties werden ermee betaald. Nu hij maandelijks R80.000 (€ 10.000) overhoudt, heeft de lange Nederlander eindelijk een huis aangeschaft. Van dat bedrag gaat overigens bijna de helft op aan medicijnen. In Zuid-Afrika zijn ze
nauwelijks te krijgen en in Nederland maakt hij geen aanspraak
op een vergoeding. Amsterdam Guest House heeft
sinds vorig jaar een tweede locatie in Sea Point. Daar worden
bezoekers ondergebracht voor wie in de hoofdvestiging geen
plaats is. Spaapen is inmiddels druk bezig een derde locatie te
vinden. Het liefst wil hij een ‘fabriek met 60 kamers zoals in
Orlando’. Wat concreter zijn de plannen om in Senegal een
guesthouse te openen. Over een paar maanden denkt hij daar
te kunnen beginnen. Een uitprobeersel wordt het zeker niet.
Spaapen: “Als ik ergens aan begin, stort ik me er voor de volle
100 procent op. Alles moet perfect zijn.”

Dagelijks de nieuwsbrief van Startups & Scaleups ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.

Harley Davidson

“Voor gelukszoekers is eigenlijk geen plaats, ook al kan hier
veel”, zegt Ad Keukelaar. Vijf jaar geleden liet de 51-jarige Rotterdammer samen met zijn Thaise vrouw Wike alles achter in
Nederland om Harley-Davidson Cape Town te beginnen. Een
gewaagde zet. Motoren waren weliswaar zijn grote liefde, maar
ervaring met de verkoop ervan had hij niet. Inmiddels is ‘Ad’
een begrip binnen de Nederlandse gemeenschap. Hij kent werkelijk
iedereen en, belangrijker nog, iedereen kent hem. Aan
zijn adviezen wordt waarde gehecht. “Soms zie je mensen voorbij
komen die in de wijnhandel willen gaan”, grinnikt hij vanuit
zijn kantoortje. “Dan vraag je door en blijkt dat ze Zuid-Afrikaanse
wijn alleen kennen van de schappen van Albert Heijn.
Na een jaar of twee hoor je daar niets meer van. Vertrokken.
Maar met productkennis alleen red je het ook niet. Passie. Dat
is heel belangrijk. Nederlanders vergeten dat nog wel eens.
Omdat de zon hier bijna altijd schijnt, denken ze dat het vakantie
is. En geloof me, dat is het niet. Je moet hier heel hard
werken en veel tegenslagen verwerken.” Keukelaar spreekt uit
ervaring. Hoewel zijn bedrijf nu zeer winstgevend is en bouwlieden
druk in de weer zijn de nieuwste uitbreiding te realiseren,
maakte hij geen droomstart. Door de lage stand van de
rand was de kostprijs van de motoren en de accessoires die uit
de Verenigde Staten moesten komen, veel hoger dan geraamd.
Bovendien was de staat van het pand veel slechter dan verwacht.
“Als ik niet had gehuurd, was ik nu failliet geweest”, zegt
hij zonder een spier te vertrekken.
Zonder goede voorbereiding had hij helemaal geen kans gehad.
Een jaar lang reisde hij op en neer naar Zuid-Afrika om zijn mogelijkheden te onderzoeken. Zo wist hij aanvankelijk niet dat hij
geen lening van een lokale bank kon krijgen als hij meer dan 70
procent van het bedrijf in handen heeft. Buitenlanders zonder
permanente verblijfsvergunning komen daarvoor anders niet in
aanmerking. Bij toeval liep hij in de wijk Sea Point een Zuid-
Afrikaan tegen het lijf die stille vennoot wilde worden.
Toen de deuren van zijn zaak op 19 december 1999 openden,
was Keukelaar niet meer zo onbevangen. Hij had zich verdiept
in elk detail. In zijn eerste jaar verkocht hij 35 Harleys, nieuw
en gebruikt, aan klanten in en om Kaapstad. Om de inkomsten
wat op te krikken organiseerde hij motorreizen. Winst maakte
hij niet. Dat lukte pas in 2002. Zijn maandinkomen van toen
schat hij op R2500 (ongeveer 300 euro). Inmiddels heeft hij 17
werknemers in dienst en bestrijkt zijn handel een gebied zo
groot als de Benelux, Duitsland en Denemarken samen. Keukelaar
verkocht vorig jaar zo’n 160 motoren, financieel gaat het
hem voor de wind. Zijn tweekamerappartement in Bergvliet is
verruild voor een woning met grote tuin en zwembad in Houtbaai,
één van de meest gewilde plekken van Kaapstad. Om zijn
oude dag veilig te stellen verhuurt hij een aantal kamers aan toeristen. Keukelaar: “Het bedrijf loopt erg goed, maar je hebt hier
altijd een plan B nodig. Als het onverhoopt mis gaat, hebben we
iets om op terug te vallen. Een uitkering krijg je hier niet.”